Kan iemand mij helpen met dit wiskundig vraagstuk?Liefst voor 11 uur vanochtend!?

Ik zal je geen volledig antwoord geven, maar je op weg helpen naar een punt waar je zoon het zelf moet kunnen uitwerken.

De volgende huishoudens bestaan:
a: ---
b: --H
c: -K-
d: -KH
e: V--
f: V-H
g: VK-
h: VKH

Dit betekent: f is de fractie huishoudens met vissen en honden, maar geen katten.

Het zijn fracties, dus de eerste vergelijking is:
a+b+c+d+e+f+g+h = 1

Nu de aanwijzingen:

Van de huishoudens met vissen heeft de helft ook katten
Dus: (e+f+g+h)/2 = g+h
ofwel: g+h = e+f

van de huishoudens met katten heeft eenderde ook honden
Dus: (c+d+g+h)/3 = d+h
ofwel: c+g = 2d+2h

van de huishoudens met honden heeft een vierde ook vissen
Dus: (b+d+f+h)/4 = f+h
ofwel: b+d = 3f+3h

Van de huishoudens met vissen en katten heeft een tiende ook honden
Dus: (g+h)/10 = h
ofwel: 9h = 10g

van de huishoudens met katten en honden heeft een elfde ook vissen.
Dus: (d+h)/11 = h
ofwel: 10h = 11d

Van alle huishoudens heeft een tiende vissen en honden maar geen katten
Dus: f = 1/10

Van alle huishoudens heeft een derde géén huisdieren
Dus: a = 1/3

Met dit stelsel van vergelijkingen moeten a t/m h op te lossen zijn. De vraag is "wat is h", en die is daarmee beantwoord.