Wat zijn de kwalitatieve en slechte oneindigheid van Descartes?
In de tekst die hieraan vooraf gaat wordt uitgelegd dat Descartes door middel van het oneindige het bestaan van God bewijst. (Kort gezegd: De voorstelling van God in ons hoofd is volmaakt en oneindig. Wij als eindige mensen kunnen deze voorstelling niet zelf maken; hij moet afkomstig zijn van een volmaakt en oneindig wezen, dus van God zelf.)
Daarna volgt het volgende statement:
"Het gaat Descartes dan om ‘kwalitatieve oneindigheid’, die onderscheiden kan worden van ‘slechte oneindigheid’, en de grenzen van ons bewustzijn overschrijdt."
Kan iemand mij dit statement uitleggen?
Heb je meer informatie nodig om de vraag te beantwoorden? Reageer dan hier.