Hoe weet je of je bij vorst je autoruiten de volgende dag moet krabben?

Dat je soms wel en soms niet moet krabben, hangt voornamelijk van twee dingen af.

Ten eerste de luchtvochtigheid. Hoe vochtiger de lucht, hoe meer van dat vocht er bij vorst zal neerslaan op het koudste oppervlak - en dat is je autoruit.

In Nederland is het de eerste helft van de winter vaak erg vochtig. Dan zul je dus vrij vaak moeten krabben. De tweede helft van de winter, zeg maar vanaf half januari, is de lucht over het algemeen droger. Bij dezelfde vorst zul je dus minder snel hoeven krabben.

Bij een lange vorstperiode verdwijnt het vocht uit de lucht. Aan het begin van zo'n periode zul je dus eerder moeten krabben dan aan het einde.

Het tweede is de plek waar je je auto parkeert. De ruit bevriest door uitstraling naar de heldere (dus ijzig koude) hemel. Daardoor bevriest de voorruit, die het meest horizontaal ligt, eerder dan de achterruit, die al wat rechterop staat. De zijruiten bevriezen het laatst.

Of een ruit bevriest, hangt er in feite vanaf hoeveel koude hemel vanuit het gezichtspunt van de ruit zichtbaar is. De voorruit ziet meer hemel dan de zijruit.

Parkeer je je auto langs de rand van de straat, zeg maar in de rijrichting, dan zien de zijruiten aan de straatkant meer hemel dan de zijruiten aan de huizenkant. Als de zijruiten dan bevriezen, dan zullen de zijruiten aan de straatkant het eerst bevriezen.

Dat is de reden dat het helpt om je auto in een smal steegje te parkeren, of onder een carport, of onder een grote boom. De ruiten zien dan minder hemel.