Waarom wordt in deze zinnen zo'n woordvolgorde gehanteerd?
Beste mensen, kunnen jullie alsjeblieft me helpen met een taalkundige kwestie? Hieronder staan een paar zinnen waarvan ik de grammaticale structuur niet kan beredeneren. Toch heb ik sterk het vermoeden dat ze correct zijn.
1. Je kunt nu al kruidnoten op de markt kopen.
2. Deze week heb ik voorverpakte sperziebonen in de supermarkt gekocht.
3. Zij en haar man hebben een huis in Amerika gekocht.
In principe dienen alle bijwoordelijke bepalingen in het middenstuk (in deze gevallen van plaats) links van een onbepaald lijdend voorwerp te staan. Maar in deze frases blijkt steeds de bijwoordelijke bepaling niet vóór maar juist na het lijdend voorwerp en vóór de tweede pool plaats in te nemen. Hoe is zulke woordvolgorde te verklaren? In de ANS heb ik dit aangetroffen:
Ik |heb| een nieuwe pen gisteren |gekocht.| <<uitgesloten>>
Heeft het ermee te maken dat in die voorbeelden de bijwoordelijke bepalingen door voorzetselconstituenten worden uitgedrukt die, als het ware, zich vrijer kunnen gedragen? Of zijn het in de aangehaalde zinnen helemaal geen bijwoordelijke bepalingen maar voorzetselvoorwerpen die niet de plaats van het onderwerp maar van het lijdend voorwerp nader bapalen? In zin 3 zou dat waarschijnlijk wel het gaval kunnen zijn maar in zinnen 1 en 2 is dat eerder toch niet zo. Als er iemand is die dit raadsel zou willen ontwarren zou ik het heel op prijs stellen.
Heb je meer informatie nodig om de vraag te beantwoorden? Reageer dan hier.