Hoe kan ik beter leren of woorden met d, t of dt geschreven worden?
Ik ben redelijk goed in schriftelijk rapporteren. Alleen met d, t en dt heb ik problemen. Het lukt me niet goed om 't kofschip toe te passen en ik blijf herhaaldelijk fouten maken. Zou iemand mij in "Jip en Janneke-taal" kunnen uitleggen hoe ik dit kan voorkomen?
Een werkwoord waar jij/hij/zij/het voorstaat of iemand/iets/wie of wat-dan-ook, daar schrijf je een t achter de stam van het werkwoord.
Lopen > stam=loop > hij loopT
Worden > stam=word > zij wordT Ik blijf dus expres blind voor het feit dat de stam van worden op een d eindigt. (de stam, hij eindigT).
Gecombineerd met de onnodige "dt"-denkwijze. Er wordt enkel een T bijgevoegd.
Heb je meer informatie nodig om de vraag te beantwoorden? Reageer dan hier.