Hoe verklaar je dat het werkwoord “zijn” in zoveel talen zo buitensporig onregelmatig is, en in Deens, Noors en Zweeds zo ongewoon regelmatig?
Alleen al in het Nederlands:
Zijn - ben - bent - is - was - waren – geweest
Wezen - wees – weest – ware - zijt – zij
In Deens, Noors en Zweeds: alle personen dezelfde vervoeging.
Heb je meer informatie nodig om de vraag te beantwoorden? Reageer dan hier.