Hét vraag- en antwoordplatform van Nederland

Hoe weet je nou of je te maken hebt met een naamwoordelijk/werkwoordelijkgezegde, of gewoon met een persoonsvorm of lijdendvoorwerp?

Verwijderde gebruiker
11 jaar geleden
in: Taal
2.7K

Heb je meer informatie nodig om de vraag te beantwoorden? Reageer dan hier.

Antwoorden (3)

Zinsontleding is moeilijker dan het lijkt.
De persoonsvorm; het belangrijkste werkwoord in een zin. Trucje: Neem het onderwerp en maak de vraag: wat doet ''onderwerp''?
Werkwoordelijk gezegde; alle werkwoorden in een zin.
Naamwoordelijk gezegde; veelal met zijn; hij is verdrietig, jullie zijn daar, etc. maar ook andere werkwoorden, handig is het ''model'':
onderwerp werkwoord naamwoord
ik doe iets
ik heb iets
ik ga
etc.
Als je ook iets bij het naamwoord in kunt vullen heb je te maken met het naamwoordelijkgezegde.
Lijdendvoorwerp; maak een vraag met het ww en het onderwerp.

Ik ben geen docent Nederlands ofzo, maar met deze trucjes heb ik toch altijd een ruime voldoende weten te halen.
(Lees meer...)
Verwijderde gebruiker
11 jaar geleden
Er is een verschil in redekundig - en taalkundig ontleden van een zin.

Wordt er gevraagd om een zin taalkundig te ontleden, dan benoem je de woordsoorten. Hierbij worden de volgende woordsoorten onderscheiden;
werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden, lidwoorden, telwoorden, voegwoorden, voorzetsels en
tussenwerpsels.

Voorbeeld; 'Jan gaf mijn collega vanmorgen een warme kop koffie'.

Taalkundig ontleed;
Jan=zelfst. nmw. gaf= werkw. mijn= bezittelijk vnw. collega=
zelfstandig nmw. vanmorgen= bijwoord. een= lidwoord. warme=bijvoeglijk nmw.
kop= zelfst.nmw. koffie= zelfst. nmw.

Redekundig ontleden betekent dat je de zin in zinsdelen gaat verdelen.
Bij zinsdelen moet je denken aan; persoonsvorm, onderwerp, werkw. gezegde, naamw. gezegde,
meewerkend voorwerp, lijdend voorw. bijwoordelijke bepaling en bijvoeglijke bepaling.

Redekundig ontleed;
gaf= persoonsvorm. Jan= onderwerp. gaf= werkwoordelijk gezegde.
een warme kop koffie= lijdend voorwerp. mijn collega= meewerkend voorwerp.
vanmorgen= bijwoordelijke bepaling.
In het lijdend voorwerp zit nog een zinsdeel opgesloten nl. 'warme'. Dat zinsdeel noem je een bijvoeglijke bepaling. Het zegt iets over de kop koffie. namelijk dat het warm is.

De persoonsvorm is het eerste werkwoord dat je in de zin tegenkomt
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin.
'Ik zou het hebben kunnen weten'. Ik= ("wie..")onderwerp ("wat" zou ik kunnen hebben weten of geweten kunnen hebben) het= lijdend voorwerp
zou= persoonsvorm. ' zou,hebben, kunnen, weten' = werkwoordelijk gezegde.

Het naamwoordelijke gezegde zegt iets over het onderwerp. Je zou kunnen zeggen dat het een toestand uitdrukt, nl. wat het onderwerp IS, BLIJFT of WORDT.
Verwar dit niet met het werkwoordelijk gezegde. Het wwg zegt wat het onderwerp DOET.
Het naamw. gez. bestaat uit een koppelwerkwoord (en soms nog meer werkwoorden)
= het werkwoordelijke deel én een naamwoord= het naamwoordelijk deel.
Je vindt het naamwoordelijk gezegde door jezelf af te vragen; "Wat is/ blijkt/ schijnt enz.het onderwerp?"
Voorbeeld; Jan is ziek. "is"= werkw.deel, "ziek"= naamw. deel
'Vroeger was hij gitarist' "was"= werkw. deel "gitarist"= naamw. deel

Let op!
Jan is in de tuin', heeft geen naamw. gezegde omdat 'is' hier de betekenis heeft van 'zich bevinden'. hetzelfde geldt voor "De leraar zit achteraan in de klas'.
(Lees meer...)
Verwijderde gebruiker
11 jaar geleden
De persoonsvorm
De persoonsvorm weet je door de zin in een andere tijd te zetten, dus staat ie in de verleden tijd, zet je hem in de tegenwoordige tijd en andersom. Deze regel gaat voor elke zin op. Bijvoorbeeld: "Ik heb gisteren pannenkoeken gebakken." Andere tijd -> "Ik had gisteren pannenkoeken gebakken."

Onderwerp
Wie/Wat + persoonsvorm

Het gezegde
Eerst moet je bepalen of het een naamwoordelijk gezegde is of een werkwoordelijk gezegde. Stel jezelf de vraag: Is de persoonsvorm een koppelwerkwoord? De koppelwerkwoorden zijn: |
- zijn (ook hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord) Voorbeeld: Hij is een vriendelijke jongen.
- worden (ook hulpwerkwoord) Voorbeeld: Hij wordt timmerman.
- blijven (ook hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord) Voorbeeld: Hij blijft altijd een vriendelijke jongen.
- blijken Voorbeeld: Hij blijkt zeer vriendelijk.
- lijken Voorbeeld: Hij lijkt me een vriendelijke jongen.
- schijnen (ook zelfstandig werkwoord) Voorbeeld: Hij schijnt me nogal vriendelijk.
- heten Voorbeeld: Hij heet Rik.
- dunken Voorbeeld: Hij dunkt me een vriendelijke jongen.
- vóórkomen Voorbeeld: Hij komt me niet bekend voor.

Uitzonderingen:
Zijn Uitzondering: 'zich bevinden op een plaats.'

Blijven Uitzondering: 'niet van plek veranderen.'

Lijken Uitzondering: 'ik vergelijk dit met dat.'

Schijnen Uitzondering: '(licht) uitstralen.'

Dunken Uitzondering: 'een onderdeel van basketbal.'

Voorkomen Uitzondering: 'aantreffen, tegengaan/zorgen dat iets niet gebeurt.'
Uitzondering: '(voor een rechtbank) verschijnen.'|

Koppelwerkwoord? -> Naamwoordelijk gezegde = Werkwoordelijk deel: Alle werkwoorden + Naamwoordelijk deel = Wat/Wie + Werkwoordelijk deel + Onderwerp(=Wat/Wie + persoonsvorm)
Geen koppelwerkwoord? -> Werkwoordelijk gezegde = Alle werkwoorden in de zin.

Lijdend voorwerp
Vraag jezelf: Wie/Wat + persoonsvorm + onderwerp?
Eer is alleen een lijdendvoorwerp in een zin met een werkwoordelijk gezegde, dus niet met een naamwoordelijk gezegde.
(Lees meer...)
Verwijderde gebruiker
11 jaar geleden

Weet jij het beter..?

Het is niet mogelijk om je eigen vraag te beantwoorden Je mag slechts 1 keer antwoord geven op een vraag Je hebt vandaag al antwoorden gegeven. Morgen mag je opnieuw maximaal antwoorden geven.

0 / 5000
Gekozen afbeelding